_MG_0207geplooide-lagen-uitsn-van-uitsn-bew-Nik-Dfine-1500-x-220--titel.jpg

College van de maand: Glaciale sedimenten op de zeebodem

Na mijn vorige college over föhn winden in South Georgia blijf ik in de koude gebieden hangen. Deze maand zal het college gaan over de verschillende soorten gletsjers die er op Aarde te vinden zijn. Van een afstandje mogen ze misschien allemaal op elkaar lijken, maar van dichtbij zijn er vele verschillen te ontdekken. Niet alleen in hoe ze er van buiten uit zien, maar ook hoe ze intern werken en wat voor landschapsvormen ze achterlaten.

Gletsjers zijn prachtige verschijnselen om te zien. Een enorme massa ijs die ogenschijnlijk eeuwig op dezelfde plek blijft liggen. Maar niets is minder waar; gletsjers zijn continue in beweging. Sneeuw wordt onder haar eigen gewicht samengeperst tot korrelsneeuw ( firn) en daarna tot ijs. De ontstane zware ijsmassa beweegt onder invloed van de zwaartekracht naar beneden. Eenmaal de evenwichtslijn gepasseerd (het punt waar ablatie van sneeuw groter is dan accumulatie) begint het ijs te smelten terwijl het blijft voortbewegen. Er wordt dus continue ijs aangeleverd, maar het eindpunt van de gletsjer kan zo op dezelfde plek blijven.

De manier waarop een gletsjer over de ondergrond beweegt is een van de factoren waarop gletsjertypen kunnen worden ingedeeld. De andere classificatie is gebaseerd op de vorm en ligging van en gletsjer. Bij de eerste categorie wordt een verdeling gemaakt tussen ‘warme’ en ‘koude’ gletsjers. Hierbij gaat het vooral ook om de basis van de gletsjers, waar het ijs en het onderliggende gesteente met elkaar in contact zijn. Warme gletsjers hebben een ijstemperatuur rond de 0 °C door de gehele dikte van de gletsjer, alleen aan de top treedt een grote variatie op gedurende de zomer en winter. Dit type gletsjer glijdt als het ware over de ondergrond door een waterlaagje tussen het ijs en het substraat dat de werking heeft van een smeermiddel. Zelfs bij temperaturen onder het nulpunt kan het ijs tot water smelten door de grote druk van het bovenliggende ijs (afb 1). Hoge druk verlaagd de smelt of kooktemperatuur van materialen. Naast het glijden aan de basis treedt er ook interne vervorming van het ijs op. Deze beweging is meestal het grootst aan het oppervlak van de gletsjer en zo goed als nihil aan de basis (afb 1). Het glijdende ijs is erg goed in het eroderen van de ondergrond en laat gestroomlijnde landschapsvormen achter waaruit de stroomrichting van het ijs te herleiden valt.

Daarentegen is de basis van koude gletsjers bijna vastgevroren aan het gesteente. De temperatuur van het ijs light over de gehele dikte ver onder het nulpunt. Ze bewegen voornamelijk door interne beweging in het ijs. Het gewicht en de druk van het ijspakket is zelfs niet groot genoeg om het smeltpunt zo laag te krijgen. Deze manier van bewegen zorgt voor een minder eroderende werking. Natuurlijk is de werkelijkheid nooit helemaal zwart/wit en zijn er ook polythermische gletsjers te vinden. Dit zijn gletsjers die tussen de twee typen in vallen.

Afb 1. Het verschil in voortbeweging tussen warme en koude gletsjers. Aangepast van R. Gamesby.
De classificatie op basis van vorm en grootte is iets wat makkelijker en kan in het veld ook beter worden herkend aan de hand van de ligging van een gletsjer. Hierbij beginnen we hoog in de bergen met kleine cirquegletsjers gelegen in nagenoeg ronde uitsparingen tussen de hoge pieken (afb 2).
Afb 2. Een cirquegletsjer op South Georgia, onofficieel de Diamond Gletsjer genoemd door de ligging naast Diamond Peak; te zien rechts op de foto. Bron: Jostein Bakke.
 
Afb 3. Neumayer gletsjer op South Georgia is een kalvende gletsjer die uitmondt in Cumberland Bay. Vanaf Carlita Bay zijn de ijsschotsen afkomstig van de gletsjer te zien. Bron: Jostein Bakke.
  
Via vallei- of dalgletsjers – de naam spreekt voor zich – dalen we af tussen de berghellingen. Vervolgens benoemen we gletsjers afhankelijk van waar ze uitkomen; Piedmontgletsjers stromen uit in een laagvlakte aan de voet van het gebergte en creëren hierbij een waaiervorm, kalvende gletsjers monden uit in zee waarbij het gletsjerijs niet drijft en afgebroken stukken ijsbergen vormen (afb 3). Naast deze ‘kleinere’ vormen van gletsjers bestaan er ook nog ijskappen en -vlaktes, waarbij de ligging van de gletsjer niet bepaald wordt door de omliggende topografie, maar het ijs zelf het hele landschap bedekt. Dit soort ijsvlaktes kennen we voornamelijk van

Antarctica en Groenland en beslaan een enorm groot gebied, hierdoor worden ze ook wel continentale gletsjers genoemd. Alleen de allerhoogste pieken van bergen weten nog boven het ijs uit te steken. Dit soort pieken worden nunataks genoemd. Als laatste in de categorie komt het ijsplateau, dit is een gletsjer die uitmondt in zee en daarbij op het water blijft drijven.

Gletsjers die in zee uitmonden brengen een interessant geologisch verschijnsel met zich mee. Terwijl de gletsjers door een vallei omlaag bewegen eroderen ze het gesteente om zich heen en wordt er gesteente bovenop de gletsjer afgezet. Deze afzettingen kunnen uiteindelijk in het ijs worden ingebed. Op momenten dat er veel ijsbergen afkalven wordt er daarmee ook een grote hoeveelheid van dit sediment afgevoerd. Als op een vlot kunnen zo ook grote keien worden meegevoerd. Wanneer de ijsberg langzaam smelt valt het sediment uit het ijs en zinkt naar de oceaanbodem. De ijsbergen kunnen grote afstanden afleggen en zo dit ‘ice rafted debris’ (IRD) over een groot oppervlak van de zeebodem verspreiden. Omdat er ver van de continenten vandaan vooral zeer fijn sediment wordt afgezet, zijn deze grotere deeltjes erg opvallend in de stratigrafie. Deze mariene ‘zwerfstenen’ worden in geologisch en klimatologisch onderzoek gebruikt om reconstructies te maken van de dynamiek en stabiliteit van de gletsjers. Door de samenstelling van het sediment te onderzoeken kan achterhaalt wordt waar de oorsprong van het gesteente ligt. Door naar verschillen in de concentratie van IRD te kijken, kunnen schattingen worden gemaakt van grote klimaatschommelingen in het verleden.

Zo komt er in de stratigrafie van het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan een aantal intervallen voor die gekenmerkt worden door een uitzonderlijk grote hoeveelheid IRD. Dit sediment dat in een relatief korte tijd is afgezet, is voornamelijk afkomstig van de Laurentide ijskap die in het verleden grote delen van Canada en het noorden van de Verenigde Staten bedekte. De events waarbij deze ijskap erg instabiel was en er grote hoeveelheden ijs afkalfde, worden Heinrich events genoemd – naar de marien geoloog die ze voor het eerst beschreef. De enorme hoeveelheden zoet water die gedurende deze events via de ijsbergen in het oceaanwater terecht kwamen beïnvloedden oceaanstromingen en daarmee de warmteverdeling over de wereld. De timing van deze events viel veelal samen met klimaatschommelingen in het verleden. De ontdekking van nieuwe lagen met een hoog IRD-gehalte kunnen dan ook wijzen op meerdere klimaat fluctuaties. Deze toepassingen van glaciale sedimenten zijn niet heel erg voor de hand liggend, dat glaciale sedimenten niet alleen in de hoge koude gebieden te vinden zijn, maar ook tot diep in de zee op warmere breedtegraden is een geweldig fenomeen waar zeker nog veel in te ontdekken valt.