Naast het veldwerkseizoen aan het einde van het collegejaar, over welke Vera vorige maand vertelde, zijn er nog tal van andere mogelijkheden voor veldwerk door het jaar heen. Zo heb ik naast de standaard veldwerkperiode nog een extra excursie gevoegd in de vorm van een zomerschool. Eind juni ben ik naar Drenthe vertrokken om daar ter plaatse een groep andere mensen te ontmoeten die net als ik, geïnteresseerd zijn in pingo’s en die om daar meer over te leren graag een stukje van de zomervakantie opgeven. Bij het woord pingo zal je waarschijnlijk als eerste denken aan een pinguïn, maar pingo is Inuktitut (de taal van de Inuit in Canada) voor ‘heuvel die groeit’. Deze naam komt uit het feit dat de heuveltjes een ijskern hebben, die langzaam steeds groter worden doordat het ijs van binnenuit aangroeit.
In de nasleep van het Weichselien, de laatste IJstijd, werden er in Nederland en Noord-Duitsland zeer veel pingo’s gevormd. Het was hier toen zo koud dat er permafrost condities heersten; de ondergrond was permanent bevroren. Vanaf zo’n 13.000 jaar geleden, toen het al warmer begon te worden en de ondergrond deels ontdooit raakte tijdens de zomer, begon de vorming van pingo’s in Nederland. Voor de vorming van een pingo is het belangrijk dat de ondergrond een ondoorlatende laag bevat, maar de permafrost niet geheel gesloten is. Zo kan er water uit de ondergrond in contact komen met de permafrost en bevriezen. Er ontstaat een kleine ijslens in de bodem, die steeds groter wordt door een toestroom van water dat bevriest. Terwijl de ijslens groeit met een aantal centimeters per jaar wordt de bovenliggende grond omhooggeduwd en ontstaat er een heuvel; zie Figuur 1.
Er zijn twee soorten pingo’s die verschillen in de manier waarop de ijslens tot stand komt. De open-systeem pingo’s en de gesloten-systeem pingo’s. Open-systeem pingo’s, ook wel het hydraulische type, ontstaat in discontinue permafrost (de ondergrond is niet over het hele gebied bevroren) en de diepte van de ijslens is afhankelijk van de dikte van de permafrost. De ijslens groeit hierbij doordat het water onder artesische druk staat. Dit komt veel voor bij beekdalen en flauwe hellingen. Arthesische druk = In de ondergrond staat er druk op het water waardoor het water spontaan omhoog komt.
Gesloten-systeem pingo’s, ook wel het hydrostatische type, ontstaan in continue permafrost. Ze ontstaan vanuit een waterbel in de onbevroren grondlaag boven de permafrost, bijvoorbeeld onder een meerbodem, die een ijslens vormt. Deze wordt daarna gevoed door grondwater dat tussen de poriën in de ondergrond aanwezig is en door de oprukkende permafrost wordt uitgedreven. Dit soort pingo’s zijn dan ook te vinden in vlakke gebieden. De allergrootste pingo die nu nog bestaat is een gesloten-systeem pingo, deze is te vinden in de Mackenzie delta in Noord-Canada en is bijna 70 meter hoog en 600 meter in diameter (Foto 1).
Uiteindelijk zal het ijs smelten en de pingo instorten en een pingoruïne vormen. Dit kan gebeuren doordat de pingo zo groot is dat deze aan de bovenkant openbarst, de aarde langs de zijkanten langzaam wegglijdt en het ijs aan zonlicht wordt blootgesteld. Maar het ijs kan ook smelten doordat het klimaat te warm wordt voor permafrost. De aarde die van de ijslens afglijdt creëert een randwal om de ringvormige depressie die de ijslens achterlaat, maar het kan ook zijn dat de top van de pingo inzakt en op de bodem van de depressie komt te liggen. Het gesmolten ijs vult de depressie op met water waardoor er een meer ontstaat. Naarmate het klimaat steeds warmer werd kwam er ook meer vegetatie in het gebied dat voorheen te koud was voor veel plantengroei. Langzaam werden de meren zo opgevuld met organisch materiaal afkomstig van plantengroei. Dit begint met een zogenoemd gliedelaagje: een pikzwart dun laagje op de bodem van de pingoruïne dat voelt als schoensmeer en bestaat uit de eerste humusrijke bezinksels in een meer. De sedimentatie van organisch materiaal is in de loop van tijd verder gegaan en de plantenresten hebben veen gevormd. Zo vormden ringvormige veentjes nadat de meertjes helemaal waren dichtgegroeid, laagje voor laagje aan vooral organisch materiaal; plantenresten, met soms wat meer zandig materiaal tijdens iets koudere perioden. De meeste pingoruïnes in Nederland veranderden langzaam in zulke veentjes, alleen de grootste pingoruïnes zijn momenteel nog steeds open meren. Een aantal bekende pingoruïnes zijn het Mekelermeer (Foto 2) en Uddelermeer.
In Drenthe komen pingoruïnes in grote getalen voor, er zijn er mogelijk 25.000! De meeste hebben een diameter tussen de 100 en 150 meter. Toch zijn ze nog niet zo bekend als de hunebedden, terwijl ze toch ook behoorlijk bijzonder zijn. Het mooie van deze venen en meertjes is namelijk dat ze over het algemeen een perfect klimatologisch archief vormen, elk laagje in de invulling van de pingoruïne geeft een stukje informatie over welke planten er rondom het meer stonden of zich in het vennetje bevonden in de tijd dat dat laagje werd afgezet. Als je deze lagen bestudeerd valt er een prachtige klimaat reconstructie te maken, allereerst omdat we weten in wat voor omgeving de meeste plantensoorten te vinden zijn, zo kan je zeggen hoe warm het ongeveer geweest moet zijn en hoe nat. Maar er zijn ook nog vele andere stukken informatie uit het sediment te halen om een gedetailleerde reconstructie te maken. Zo zijn er dekschilden van kevers bewaard gebleven, stuifmeelkorrels (pollen) en soms ook archeologische vondsten.
Tijdens de zomerschool, die onderdeel is van het Pingo Programma van landschapsbeheer Drenthe, zijn we een aantal mogelijke pingoruïnes in Drenthe gaan bekijken. Het is namelijk niet al te makkelijk om met zekerheid te zeggen of een cirkelvormige depressie in het landschap een pingo is of niet (Foto 3).
Er zijn nog vele andere processen die eenzelfde vorm in het landschap kunnen creëren. De enige manier om zeker te zijn of je met een pingo te maken hebt is door erin te boren. Helaas hadden we een aantal ronde depressies waar we een halve dag stonden te boren, die een andere soort depressie bleken te zijn, waarschijnlijk uitblazingskommen, ontstaan doordat de wind het zand heeft weggeblazen tot de grondwaterspiegel. Uiteindelijk hebben we van een aantal ronde depressies in het landschap zeker kunnen zeggen dat het pingo’s geweest moeten zijn. En het allerbeste, ik heb een aantal kernen mee mogen nemen om onderzoek aan te gaan doen als het nieuwe studiejaar begint. Wie weet horen jullie daar later nog meer van.
Voor wie meer over het Pingo Programma wilt weten:
http://www.landschapsbeheerdrenthe.nl/projecten/bakens-in-de-tijd/project/pingo-programma/36
Meer mooie foto’s van pingo’s in de Mackenzie delta:
http://www.amusingplanet.com/2014/01/the-pingos-of-tuktoyaktuk.html