Nieuwkomers zijn de zeepokken niet, ze hebben een lange geschiedenis: sommige vanaf het Boven-Siluur tot heden zo ongeveer 430 miljoen jaar.
Velen van ons kennen deze diertjes wel van het strand alwaar we ze vinden op aangespoelde schelpen, stukken hout of op stenen. Ze hechten zich vast aan bijna elk substraat dat zich in het water bevindt, dus ook op de huid van walvissen en op de schilden van zeeschildpadden. Ook wanden van schepen zijn een geliefde plek, waar ze dan schade veroorzaken doordat de wrijving tussen scheepsromp en water toeneemt wat weer tot toename van het brandstofverbruik leidt.
Taxonomische indeling: | Rijk | : Animalia (dieren) | |
Stam | : Arthropoda (geleedpotigen) | ||
Onderstam | : Crustacea (kreeftachtigen) | ||
Infraklasse | : Cirripedia (rankpootkreeften) | ||
Superorde | : Thoracica | ||
Orde | : Sessilia (Lamarck, 1818) |
Hoewel ze op het eerste gezicht in niets lijken op kreeften, garnalen of krabben, behoren ze toch tot de rankpootkreeften. De zeepokken leven uitsluitend in zoutwater en zijn wereldwijd verbreid, van arctische wateren tot in de tropen, in getijdezone en tot op duizend meter diepte.
Hun behuizing is een meestal wit en steenhard. Ze hebben een kegelachtige vorm. De kegels zijn over het algemeen opgebouwd uit 6 plaatjes, hoewel er soorten bestaan die er 8 hebben. Om de kegel af te sluiten bezitten ze binnen de kegel twee kleppen die alleen geopend worden als ze onder water zijn.
Het voedsel van zeepokken bestaat voor het grootste deel uit plankton. Ze voeden zich doormiddel van een aantal lange pootjes die ze naar buiten steken en daarmee werveling van in het water bewerkstelligen om op die manier voedseldeeltjes naar zich toe te halen. Als er meer zeepokken bij elkaar leven gaat het plankton vangen een stuk efficiënter, al die wapperende pootjes brengen dan een waterstroom opgang.
De zeepokken zijn tweeslachtig. In de paartijd wordt de penis van een zeepok tot 7 maal de lengte van het dier zelf, waarmee de naastliggende dieren bevrucht kunnen worden. Zelfbevruchting is tot op heden nog niet aangetoond. De bevruchting vindt wederkerig inwendig plaats. Een andere manier waarmee ze zich voortplanten is dat zij hun zaadcellen in het water laten wegstromen. Andere zeepokken die verder weg liggen kunnen deze zaadcellen dan opvangen en zich op die manier bevruchten.
De eicellen die bevrucht zijn, blijven in de mantelholte tot ze als vrij bewegende larven in het zeewater terecht komen. De ontwikkeling van de zeepok tot volwassenheid verloopt in 2 stadia als larve, de nauplius en de cypris. De nauplius bestaat uit een hoofd en een staarteinde (telson). In 6 maanden groeit deze en verandert dan verschillende malen van schaal voor hij uiteindelijk in de fase van de cypris terechtkomt.
In deze fase gaat hij op zoek naar een plaats waar hij zich vast kan zetten en daar de rest van z’n leven zal doorbrengen. Een zoektocht naar de juiste plaats kan van een dag tot wel een week duren. Bij dat zoeken maken ze gebruik van voelsprieten. Als een goede plek gevonden is, begint het vasthechten aan het oppervlak doormiddel van het afscheiden van een soort lijm. Als hij dan goed vastzit begint de verandering tot de volwassen fase is bereikt. Uit een kalkrijke materie vormen zich dan de 6 platen die het lichaam beschermen. Z’n hele leven blijft hij dus op de zelfde plaats en kan de zeepok blijven groeien door steeds nieuwe materie aan het omhulsel toe te voegen en het oude te vervangen.
Vaak leven ze met duizenden individuen bij elkaar vooral op rotsen maar, zoals eerder genoemd, in feite op alles wat maar enigszins een vaste structuur heeft. Het aantal soorten dat door Newman en Ross in 1976 gecatalogiseerd is, kwam uit op 538, behorende tot 65 genera. Echte reuzen zijn de zeepokken niet. In de regel zijn ze niet veel groter dan 2cm. Zowel recent als fossiel zijn er een paar soorten die van 5cm hoogte tot wel 30cm kunnen uitgroeien.
Fossielen van zeepokken vinden is vaak moeilijk. Dat heeft te maken met het feit dat het omhulsel, na het afsterven, na verloop van tijd uit elkaar valt en de plaatjes verspreid raken. In de loop van de jaren dat ik actief ben in het verzamelen van fossielen heb ik vooral zeepokken uit het Tertiair en dan met name uit het Mioceen en Plioceen gevonden. In het Mioceen (26 tot 7 milj. jaar geleden) van Miste zijn vooral losse plaatjes gevonden, maar ook wel gave exemplaren, waarvan 1 exemplaar een stekel van een zee-egel had gekozen als substraat om zich vast te hechten.
Werkgroep Paleontologie; voorm. Gea-Kring Amersfoort.
Fossielen: Colectie Henk Vink.
Foto’s: Tenzij anders vermeld, Henk Vink.
Gebruikte Literatuur:
- Andreas E. Richter Handbuch des Fossiliensammlers, Kosmos. 2de Auflage 1991.
- Wikipedia internet encyclopedie.
- Klaas Jonges. Zeepokken, Morfologie van zeepokkenhuisjes.
- Afzettingen. Kwartaal uitgave v.d. Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire
- Geologie (WTKG) Jaargang 13 nr. aug 1992.