Deze maand hebben we Graptolieten gekozen als fossiel van de maand, een veelal onbekende groep dieren waarvan het lange tijd niet duidelijk was of het dieren of planten waren. In verzamelingen komen we ze niet veel tegen. Om meer te weten over deze fossielen kom je al snel terecht in vrij ingewikkelde literatuur en echt spectaculair zijn ze ook niet. Toch werd het een belangrijke groep als het gaat om de stratigrafie.
Linnaeus was een van de eersten die deze groep beschreef, maar kon hen niet direct plaatsen. Hij noemt de vondsten Graptholithus. De naam is ontleend aan 2 Griekse woorden, namelijk graptos (geschreven) en lithos (steen). Door veel onderzoekers werden ze aanvankelijk als een soort onduidelijk hiëroglyfen gezien of niet te begrijpen tekenen van verre voorouders. Schrijft Linnaeus nog van een zeldzaamheid, daarvan is geen sprake als je op de juiste plaats zoekt. Nog altijd zijn de diverse soorten op die plaatsen te vinden. Spectaculair zijn de Graptolieten niet en daardoor commercieel minder of zelfs niet aantrekkelijk.
Zoals al even aangestipt, is het heel lang onduidelijk geweest tot welke groep deze fossielen behoorden en in welke groep zij ingedeeld moesten worden. Oorspronkelijk werden deze toch wel hoog ontwikkelde dieren zodoende ingedeeld in het rijk der planten. Sommige onderzoekers twijfelden: waren het poliepen of bryozoën (mosdiertjes)? In 1821 deelden Georg Wahlenberg en anderen na veel onderzoek de Graptolieten in in het dierenrijk. Uiteindelijk werden ze geclassificeerd bij de Hydrozoa. Graptolieten vormden koloniën en hadden een "pelagische" leefwijze, d.w.z. dat ze uitsluitend in de zee voorkwamen en vrij rond zweefden zoals b.v. kwallen. Een kolonie wordt een "rhabdosoom" genoemd en bestaat uit een aantal buisjes met een ronde tot ovale doorsnee met een lengte van 2 tot 10 cm. De bouwstof waaruit ze is gevormd is chitine, het zelfde materiaal waaruit ook de uitwendige skeletten van insecten zijn opgebouwd. Veel van deze buisjes, zeker de langere rechte, zien er uit als figuurzaagjes. De vroegste vormen kwamen al voor in het Midden-Cambrium. De laatste vertegenwoordigers sterven uit in het Boven-Devoon, een tijdspanne van ongeveer 130 miljoen jaar. Er zijn ruim 1000 soorten bekend en deze zijn verdeeld over 7 onderordes. De grootste bloeiperiode hadden de Graptolieten in het Ordovicium en Siluur, met uitlopers tot in het Devoon.
Tijdens een fossielenzoektocht boven op de Kinnekulle (Zweden), net onder het terras van het restaurant "Högkulle" waar ik met een aantal kinderen van de camping aan het zoeken was, kwam mijn zoon met de vraag of er ook fossiele figuurzaagjes bestaan, hij had er nl. een gevonden. Elk "tandje" van het "zaagje" is een zogenaamde theca waarin eencellige diertjes leefden. Het formaat van de theca overschrijdt zelden de 2mm.
Op het eerste gezicht is er weinig onderscheid tussen de verschillende vormen, zeker bij de vondsten in Wales is dat het geval, doch bij nadere beschouwing is er door de diverse kenmerken wel degelijk een onderscheid te maken. De theca hebben bij de verschillende soorten een andere vorm maar wat ze allen gemeen hebben, is dat zij met en door de buisjes met elkaar een kolonie vormen. Door hun (voor veel soorten) relatief korte levensduur, de hoge evolutie snelheid en de wereldwijde verspreiding, zijn zij bij uitstek geschikt als "gidsfossielen" (deze zijn van groot belang bij de relatieve datering van de aardlagen). Hun planktonische levenswijze is van grote invloed geweest op de snelle verspreiding over de wereld dat heeft geresulteerd in ongeveer 80 Graptolietenzones en subzones.
Om Graptolieten te vinden moeten we zoeken in de leisteen dat in het Ordovicium en Siluur werd gevormd. In heel Europa komt dat wel aan de oppervlakte maar vooral in Wales en Schotland en in Zweden en Noorwegen. De bekendste vindplaats in Wales is Aberreidy bay. Hier dagzomen een aantal Graptolietenzones met steeds grote aantallen fossielen. In de omgeving van Slemmestad, in het Oslo-gebied in Noorwegen, komen ongeveer dezelfde leisteenlagen aan de oppervlakte met daarin ook veelal dezelfde soorten Graptolieten. Een vindplaats die ik zelf diverse keren bezocht is gelegen boven op de Kinnekulle, de bijzondere berg in Zuid Zweden. Hier is in de berm van de weg onder het restaurant een lange strook leisteen uit het Boven Siluur toegankelijk gemaakt. Met een beetje geluk zijn daar nog altijd Graptolieten van de soorten Monograptus te vinden. De hele top van de berg bestaat uit het zelfde leisteen. Vaak zijn de afdrukken die we daar vinden bedekt met ijzeroxide. De Graptolieten in Wales behoren in grote meerderheid tot de soorten van de Dydimograptus en zijn vaak gemakkelijk te herkennen omdat zij wit van kleur zijn en het moedergesteente donkergrijs tot zwart is. De vindplaatsen rond de Aberreidy bay aan de Pembrockshire coast zijn veelal door de zee gevormde natuurlijke ontsluitingen.
Gebruikte literatuur
- Andreas E. Richter, Handbuch des Fossilliensammlers, 2de druk 1991
- J. van Diggelen, Gea: september 1982, vol. 15 nr.3, pag. 73-108